Exodus 31

1Daarna sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 2Zie, Ik heb met name geroepen Bezaleël, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.
 met name geroepen Bezáleël, Dat is, voor alle anderen tot dit werk verkoren; gelijk onder, Exo 35:30.
3En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid, en met verstand, en met wetenschap, namelijk in alle handwerk;
 met den Geest Gods, Dat is, met de gaven des Geestes Gods, met dezulke, gelijk straks verhaald worden; waaruit dan genoegzaam blijkt, dat fraaie handwerken maken een gave Gods is.
,
 alle handwerk; Dat is, allerlei, en alzo vs.5.
4Om te bedenken vernuftigen arbeid; te werken in goud, en in zilver, en in koper,
 vernuftigen arbeid; Hebreeuws, bedenkingen.
5En in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk.
 steensnijding, Versta hier, edele gesteenten.
,
 in te zetten, Hebreeuws, te vullen.
6En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb.
 hem bijgevoegd Ahóliab, Hebreeuws, met, of, bij hem gegeven.
,
 wijsheid gegeven; Dat is, kloekheid, of vernuft in de kunst, die zij uitoefenen.
7Namelijk de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis, en het verzoendeksel, dat daarop zal zijn, en al het gereedschap der tent; 8En de tafel, met haar gereedschap; en den louteren kandelaar, met al zijn gereedschap; en het reukaltaar;
 den louteren kandelaar, Dat is, die uit louter goud zou gemaakt worden. Zie Exo 25:31.
9Ook des brandoffers altaar, met al zijn gereedschap; en het wasvat met zijn voet; 10En de ambtsklederen, en de heilige klederen van den priester Aäron, en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bedienen;
 ambtsklederen, Versta hier, onder den naam van ambtsklederen, ook de tapijten en behangsels des tabernakels, waarvan Exo 26:36, gesproken wordt. Idem de deksels, waarmede men de tafel, de ark, het altaar en ander heilig gereedschap bedekte en bewond, wanneer men opbrak, en van de ene plaats naar de andere trok. Zie Num 4:5, Num 4:9, Num 4:11-12.
,
 den priester Aäron, Te weten, des hogepriesters.
,
 om het priesterambt te bedienen; Dat is, die zij aantrokken, wanneer zij het priesterambt bedienden.
11Ook de zalfolie, en het reukwerk van welriekende specerijen voor het heiligdom; naar alles, wat Ik u geboden heb, zullen zij het maken. 12Verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 13Gij nu, spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw geslachten; opdat men wete, dat Ik de Heere ben, Die u heilige.
 evenwel Alsof God zeide: Ofschoon het werk des tabernakels ten spoedigste moet volmaakt worden, zo zult gij evenwel op den sabbat er niet aan arbeiden, of, ganselijk, immers.
,
 Mijn sabbatten onderhouden; Dat is, tot mijn dienst ingesteld.
14Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want een ieder, die op denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden uit het midden harer volken.
 heilig is! Hebreeuws, heiligheid.
,
 ziel Dat is, die persoon.
,
 uitgeroeid worden Zie Gen 17:14.
15Zes dagen zal men het werk doen; doch op den zevenden dag is den sabbat der rust, een heiligheid des Heeren! Wie op den sabbatdag arbeid doet, zal zekerlijk gedood worden. 16Dat dan de kinderen Israëls den sabbat houden, den sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig verbond.
 tot een eeuwig verbond Zie Gen 17:7.
17Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israëls een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de Heere, in zes dagen, den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft.
 een teken Vergelijk Gen 17:11.
,
 gerust Zie Gen 2:2.
,
 Zich verkwikt heeft God, die een geest is, wordt nimmer moede; het is een manier van spreken van de mensen genomen, die na langen en zwaren arbeid zich door de rust verkwikken en ademhalen.
18En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinaï te spreken geëindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods.
 Hij gaf aan Mozes, Te weten, de HEERE.
,
 der getuigenis, Dat is, de wet, in welke God betuigt hoe Hij van zijn volk geëerd en bediend wil zijn.
,
 den vinger Gods De vinger des Heeren betekent hier de kracht en het werk Gods; vergelijk boven, Exo 8:19; Luk 11:20, vergelijk met Mat 12:28, en elders.
Copyright information for DutSVVA